De selectieve distributieovereenkomst en het mededingingsrecht: verbod op internetverkoop van luxeproducten onder bepaalde voorwaarden gerechtvaardigd

Bij de verkoop van producten wordt in een steeds grotere mate gebruik gemaakt van online platforms. De platforms zijn niet gebonden aan leveranciers, maar worden ingezet door de distributeurs. Door deze ontwikkeling is al meermalen de vraag gesteld in hoeverre een leverancier een distributeur kan verbieden met bepaalde online platforms in zee te gaan. De zaak tussen Coty Germany GmbH (hierna: Coty Germany) en Parfümerie Akzente GmbH (hierna: Parfümerie Akzente) is een recent voorbeeld van deze problematiek. In deze zaak speelt namelijk de vraag in hoeverre selectieve distributiestelsels vanuit het mededingingsrecht bezien, rechtmatig zijn.

Casus Coty Germany / Parfümerie Akzente

Coty Germany is een leverancier in luxe cosmeticaproducten en heeft een selectiedistributieovereenkomst met Parfümerie Akzente, een erkend distributeur in Duitsland. Deze selectiedistributieovereenkomst wordt aangevuld met verschillende specifieke overeenkomsten en bepaalt dat elk verkooppunt van de distributeur door Coty Germany moet zijn erkend en dat voor de erkenning aan nader omschreven eisen moet zijn voldaan. Kort gezegd komt het erop neer dat in de selectiedistributieovereenkomst en de aanvullende overeenkomsten is opgenomen dat het de distributeur verboden is om artikelen van Coty Germany op internet te verkopen, in het geval (naar de mening van Coty Germany) het luxekarakter van de producten wordt aangetast.

Omdat Parfümerie Akzente de producten van Coty Germany via ‘amazon.de’ verkocht, heeft Coty Germany bij de Duitse nationale rechter een vordering ingediend, inhoudende dat Parfümerie Akzente zou worden verboden de producten van Coty Germany via het platform ‘amazon.de’ aan te bieden.[1] De Duitse rechter heeft bij vonnis d.d. 31 juli 2014 de vordering afgewezen, op grond van de stelling dat het beding in strijd was met een nationale bepaling of met artikel 101 lid 1 VWEU.[2] Tegen deze uitspraak heeft Coty Germany hoger beroep ingesteld, waarna deze rechterlijke instantie het Europese Hof van Justitie (hierna: Europese Hof) een viertal prejudiciële vragen heeft gesteld.[3]

Mededingingsrecht

De mededingingsregels – waaronder artikel 101 VWEU – hebben tot doel om een verstoring van de mededinging tegen te gaan. De mededinging is gericht op de bevordering van de economische efficiency en het welzijn van de consument. Dit brengt mee dat de mededinging het niet alleen mogelijk moet maken om de laagst mogelijke prijs vast te stellen, maar ook ten doel heeft de differentiatie van het productaanbod, de optimalisering van de kwaliteit van goederen en diensten en de stimulering van innovatie.[4]

Een selectief distributiestelsel wordt als volgt gedefinieerd: “een distributiestelsel waarbij de leverancier zich ertoe verbindt de contractgoederen  of   diensten,  direct  of  indirect,  slechts  aan  distributeurs  te  verkopen  die  op  grond  van  vastgestelde  criteria  zijn  geselecteerd,   en   waarbij   deze   distributeurs   zich   ertoe   verbinden,   deze  goederen  of  diensten  niet  aan  niet-erkende  distributeurs  te  verkopen  binnen  het  grondgebied  waarop  de  leverancier heeft  besloten  dat  systeem  toe  te  passen”.[5] Ten aanzien van de distributiestelsels heeft het Europese Hof herhaaldelijk geoordeeld dat een selectief distributiestelsel onder bepaalde voorwaarden mededingingsbevorderende effecten kan hebben en daarmee buiten het kartelverbod van artikel 101 lid 1 VWEU valt.[6] Uit de rechtspraak van het Europese Hof blijkt dat de volgende voorwaarden hierbij van belang zijn: er worden objectieve criteria van kwalitatieve aard gehanteerd; de criteria worden uniform vastgesteld en de criteria worden zonder discriminatie toegepast.[7]

Arrest Europese Hof

De prejudiciële vragen die in de onderhavige zaak door de hoogste Duitse rechter aan het Europese Hof zijn gesteld, houden kort gezegd in of de gedragingen van Coty Germany onder het kartelverbod van artikel 101 lid 1 VWEU vallen en zo ja, of er de gedragingen in aanmerking komen voor de vrijstelling uit artikel 101 lid 3 VWEU en artikel 4 van de Verordening 330/2010.

Onder verwijzing naar eerdere rechtspraak, oordeelt het Hof dat een distributieovereenkomst de kwaliteit en het juiste gebruik van luxeproducten waarborgt, bijdraagt aan de reputatie van de producten en strekt tot behoud van de luxueuze uitstraling daarvan.[8]

Het Europese Hof heeft aan de hand daarvan – in lijn met de conclusie van Advocaat-Generaal N. Wahl – geoordeeld dat het stelsel van selectieve distributie voor luxeproducten, dat primair tot doel heeft het luxe-imago van die producten in stand te houden, onder bepaalde voorwaarden niet in strijd is met het kartelverbod uit artikel 101 VWEU. Er moet dan echter wel aan de volgende voorwaarden worden voldaan:[9]

  1. de keuze van de platforms moet zijn gebaseerd op objectieve criteria;
  2. de criteria zijn van kwalitatieve aard;
  3. de criteria worden voor alle potentiële platforms uniform vastgesteld en zonder discriminatie toegepast;
  4. de vastgestelde criteria mogen niet verder gaan dan noodzakelijk.

Ten aanzien van het contractuele beding – waarin wordt verboden om gebruik te maken van platforms van derden als dit het luxe-imago van de producten aantast – wordt geoordeeld dat het kartelverbod hier niet aan in de weg staat. Er dient hierbij wel aan de volgende voorwaarden te zijn voldaan:[10]

  1. het beding strekt ertoe het luxe-imago van deze producten in stand te houden;
  2. het beding wordt uniform vastgesteld en zonder discriminatie toegepast;
  3. het beding is evenredig aan het nagestreefde doel.

Na de beantwoording van de vragen, is de zaak terugverwezen naar de hoogste Duitse rechter. Het is aan die nationale rechter om in de onderhavige zaak uitspraak te doen, met de inachtneming van de uitleg van het Europese Hof.

 Gevolgen in Nederland

Nog voordat het Europese Hof zich over deze zaak had uitgelaten, heeft de Rechtbank Amsterdam – onder verwijzing naar de conclusie van de advocaat-generaal N. Wahl – een interessante uitspraak gedaan.[11] De rechtbank oordeelde dat het selectieve distributiestelsel van Nike, met daarin een Selective Retailer Distribution, aan de voorwaarden uit de Europese rechtspraak voldoet. De rechtbank oordeelde dat de voorwaarden noodzakelijk zijn om het merkimago in stand te houden. Nike mocht de distributeur aan het beding houden en heeft om die reden de overeenkomst terecht ontbonden. De rechtbank achtte de conclusie van advocaat-generaal N. Wahl overtuigend en het om die reden niet noodzakelijk om het oordeel van het Europese Hof af te wachten.

De uitspraak van het Europese Hof bindt zowel de hoogste Duitse rechter die de prejudiciële vragen heeft gesteld, als de andere nationale rechterlijke instanties die zaken als onderhavige dienen te beslechten. Dit brengt mee dat er ongetwijfeld meer uitspraken zoals voornoemde uitspraak van de Rechtbank Amsterdam zullen volgen.

 


[1] Europese Hof van Justitie 6 december 2017, ECLI:EU:C:2017:941, C-230/16, r.o. 16.

[2] Europese Hof van Justitie 6 december 2017, ECLI:EU:C:2017:941, C-230/16, r.o. 17.

[3] Europese Hof van Justitie 6 december 2017, ECLI:EU:C:2017:941, C-230/16, r.o. 19, 20.

[4] Conclusie bij Europese Hof van Justitie 6 december 2017,ECLI:EU:C:2017:603, C-230/16, r.o. 32; HvJ EU 25 oktober 1977, ECLI:EU:C:1977:167, C-26/76, r.o. 21 (Metro SB-GroBmärkte/Commissie); HvJ EU 25 oktober 1983, ECLI:EU:C:1983;293, C-107/82, r.o. 33 (AEG-Telefunken/Commissie).

[5] Artikel 1 onder e van de Verordening 330/2010.

[6]  Conclusie bij Europese Hof van Justitie 6 december 2017,ECLI:EU:C:2017:603, C-230/16, r.o. 47.

[7] Conclusie bij Europese Hof van Justitie 6 december 2017,ECLI:EU:C:2017:603, C-230/16, r.o. 36-39; HvJ EU 13 juli 1966, ECLI:EU:C:1966:41, C-56/64 en C-58/64, p. 512; HvJ EU 25 oktober 1983, ECLI:EU:C:1983;293, C-107/82, r.o. 38 (AEG-Telefunken/Commissie); HvJ EU 30 juni 1966, ECLI:EU:C:1966:38, C-56/65; HvJ EU 25 oktober 1977, ECLI:EU:C:1977:167, C-26/76, r.o. 20 (Metro SB-GroBmärkte/Commissie).

[8] Europese Hof van Justitie 6 december 2017, ECLI:EU:C:2017:941, C-230/16, r.o. 24-29; HvJ EU 23 april 2009, ECLI:EU:C:2009:260, r.o. 28.

[9] Europese Hof van Justitie 6 december 2017, ECLI:EU:C:2017:941, C-230/16; HvJ EU 6 december 2017, Perscommuniqué nr. 132/17 (geraadpleegd op 7-12-2017, via: https://curia.europa.eu/jcms/upload/docs/application/pdf/2017-12/cp170132nl.pdf).

[10] Europese Hof van Justitie 6 december 2017, ECLI:EU:C:2017:941, C-230/16; HvJ EU 6 december 2017, Perscommuniqué nr. 132/17 (geraadpleegd op 7-12-2017, via: https://curia.europa.eu/jcms/upload/docs/application/pdf/2017-12/cp170132nl.pdf).

[11] Rechtbank Amsterdam 4 oktober 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:7282 (n-g).

Top